Meldregeling klokkenluiders

Op deze pagina lees je alle informatie over onze klokkenluidersregeling

Meldregeling klokkenluiders

De besloten vennootschap De Jong & Laan Beheer B.V., gevestigd te Vroomshoop, en haar dochtervennootschappen, met uitzondering van Marshoek B.V. verder te noemen de Jong & Laan;

  • gelet op het belang dat de Jong & Laan hecht aan het voeren van een deugdelijk integriteitsbeleid en, als onderdeel daarvan, aan een goed klokkenluidersbeleid,
  • gelet op het instemmende besluit van de Ondernemingsraad d.d. 22 september 2023;

besluit vast te stellen de navolgende regeling;

Artikel 1. Begripsbepalingen

  1. In deze regeling wordt verstaan onder:
  1. adviseur: een persoon die uit hoofde van zijn functie een geheimhoudingsplicht heeft en die door werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand;
  2. afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, lid 2, Wet bescherming klokkenluiders;
  3. afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, lid 3, Wet bescherming klokkenluiders;
  4. contactpersoon: degene die door de directie na ontvangst van de melding, in overleg met de melder, is aangewezen, als contactpersoon met het oog op het tegengaan van benadeling;
  5. directie: bestuur van werkgever;
  6. externe derde: iedere organisatie of vertegenwoordiger van een organisatie die naar het redelijk oordeel van de melder in staat mag worden geacht direct of indirect de vermoede misstand te kunnen oplossen of doen oplossen;
  7. externe instantie: de instantie die naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt om de externe melding van het vermoeden van een misstand bij te doen;
  8. interne toezichtorgaan: de compliance officer;
  9. melder: werknemer en partner die een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid heeft gemeld op grond van deze regeling;
  10. melding: de melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid op grond van deze regeling;
  11. onderzoekers: degenen aan wie de directie het onderzoek naar de misstand opdraagt;
  12. partner: mede eigenaar van werkgever;
  13. vermoeden van een inbreuk op het EU-recht: een handeling of nalatigheid die betrekking heeft op de volgende domeinen van het Unierecht:
    1. overheidsopdrachten;
    2. financiële diensten, producten en markten, voorkoming van witwassen van geld en terrorismebestrijding;
    3. productveiligheid en productconformiteit;
    4. veiligheid van vervoer;
    5. bescherming van het milieu;
    6. stralingsbescherming en nucleaire veiligheid;
    7. veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn.
    8. volksgezondheid;
    9. consumentenbescherming;
    10. bescherming van persoonsgegevens.
  14. vermoeden van een misstand: het vermoeden van werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:
    1. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die werknemer bij werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een andere organisatie, en
    2. het maatschappelijk belang in het geding is bij:
      • de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een (dreigend) strafbaar feit;
      • een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid;
      • een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen;
      • een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu;
      • een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;
      • een (dreigende) schending van andere regels dan een wettelijk voorschrift,
      • een (dreigende) verspilling van overheidsgeld;
      • (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over de onder i t/m vii hierboven genoemde feiten.
  15. vermoeden van een onregelmatigheid: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een onvolkomenheid of ongerechtigheid van algemene, operationele of financiële aard die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de organisatie en zodanig ernstig is dat deze buiten de reguliere werkprocessen valt en de verantwoordelijkheid van de direct leidinggevende overstijgt;
  16. vertrouwenspersoon: degene die is aangewezen om als zodanig voor de organisatie van de werkgever te fungeren: Leonie Pongers;
  17. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht of heeft verricht dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht;
  18. werkgever: De Jong & Laan Beheer B.V. en haar dochtervennootschappen, welke krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten;

2. Daar waar in deze regeling de hij-vorm wordt gebruikt, dient mede de zij-vorm te worden gelezen.

 

Artikel 2. Informatie, advies en ondersteuning voor werknemer

  1. Werknemer kan een adviseur in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand of een inbreuk op het EU-recht.
  2. In overeenstemming met lid 1 kan werknemer de vertrouwenspersoon verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand of een inbreuk op het EU-recht.
  3. In overeenstemming met lid 1 kan werknemer ook de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand of een inbreuk op het EU-recht.

Artikel 3. Interne melding door werknemer van de werkgever

  1. Werknemer met een vermoeden van een misstand, een inbreuk of onregelmatigheid binnen de organisatie van werkgever kan daarvan melding doen bij de vertrouwenspersoon (vertrouwenspersoon@jonglaan.nl). De vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg en na akkoord met werknemer, door naar een vestigingsmanager, partner of de directie. Als werknemer een redelijk vermoeden heeft dat de directie bij de vermoede misstand, inbreuk of onregelmatigheid betrokken is, kan de melding ook worden doorgestuurd naar de compliance officer (compliance@jonglaan.nl). In dat geval dient in deze regeling voor ‘de directie’ verder ‘de compliance officer’ te worden gelezen.
  2. Werknemer kan het vermoeden van een misstand, een inbreuk of onregelmatigheid binnen de organisatie van werkgever ook melden bij iedere vestigingsmanager, partner of de directie respectievelijk de compliance officer.

Artikel 4. Interne melding door een werknemer van een andere organisatie

  1. Werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van werkgever in aanraking is gekomen en een vermoeden heeft van een misstand of inbreuk binnen de organisatie van werkgever, kan daarvan melding doen bij iedere vestigingsmanager, partner of bij de directie. Als werknemer van een andere organisatie een redelijk vermoeden heeft dat de directie bij de vermoede misstand betrokken is, kan hij de melding ook bij de compliance officer (compliance@jonglaan.nl) doen. In dat geval dient in deze regeling voor ‘de directie’ verder ‘de compliance officer’ te worden gelezen.
  2. Werknemer van een andere organisatie als bedoeld in het vorige lid kan het vermoeden van een misstand of inbreuk binnen de organisatie van werkgever ook melden via de vertrouwenspersoon (vertrouwenspersoon@jonglaan.nl). De vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg met werknemer, door naar een vestigingsmanager, partner of de directie respectievelijk de compliance officer.

Artikel 5. Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

  1. Werkgever draagt er zorg voor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor diegenen die bij de behandeling van deze melding betrokken zijn.
  2. Al diegenen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en gaan met de informatie over de melding vertrouwelijk om.
  3. Als het vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid is gemeld via de vertrouwenspersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de vertrouwenspersoon en stuurt de vertrouwenspersoon dit onverwijld door aan de melder.
  4. Al diegenen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en de adviseur.

Artikel 6. Bescherming van de melder tegen benadeling

  1. Werkgever zal de melder niet benadelen in verband met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid bij werkgever, een andere organisatie, een externe instantie als bedoeld in artikel 14 lid 3 of een externe derde onder de omstandigheden als bedoeld in art. 14 lid 4.
  2. Onder benadeling als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:
  1. het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;
  2. het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een tijdelijk dienstverband;
  3. het niet omzetten van een tijdelijk dienstverband in een vast dienstverband;
  4. het treffen van een disciplinaire maatregel;
  5. het opleggen van een onderzoeks-, spreek-, werkplek- en/of contactverbod aan de melder of collega’s van de melder,
  6. de opgelegde benoeming in een andere functie;
  7. het uitbreiden of beperken van de taken van de melder, anders dan op eigen verzoek;
  8. het verplaatsen of overplaatsen van de melder, anders dan op eigen verzoek;
  9. het weigeren van een verzoek tot het verplaatsen of overplaatsen van de melder;
  10. het wijzigen van de werkplek of het weigeren van een verzoek daartoe;
  11. het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning, bonus of toekenning van vergoedingen;
  12. het onthouden van promotiekansen;
  13. het niet accepteren van een ziekmelding, of werknemer als ziek geregistreerd laten.
  14. het afwijzen van een verlofaanvraag;
  15. het verlenen van verlof, anders dan op eigen verzoek;
  1. Van benadeling als bedoeld in lid 1 is ook sprake als een redelijke grond aanwezig is om de melder aan te spreken op zijn functioneren of een benadelende maatregel als bedoeld in lid 2 jegens hem te nemen, maar de maatregel die werkgever neemt niet in redelijke verhouding staat tot die grond.
  2. Als werkgever tegen de melder, binnen afzienbare tijd na het doen van een melding, overgaat tot het nemen van een benadelende maatregel als bedoeld in lid 2, motiveert hij waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.
  3. Werkgever draagt er zorg voor dat leidinggevenden en collega’s van de melder zich onthouden van iedere vorm van benadeling in verband met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid, die het professioneel of persoonlijk functioneren van de melder belemmert. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
    1. het pesten, negeren en uitsluiten van de melder;
    2. het maken van ongefundeerde of buitenproportionele verwijten ten aanzien van het functioneren van de melder;
    3. het feitelijk opleggen van een onderzoeks-, spreek-, werkplek- en/of contactverbod aan de melder of collega’s van de melder, op welke wijze dan ook geformuleerd;
    4. het intimideren van de melder door te dreigen met bepaalde maatregelen of gedragingen als hij zijn melding doorzet.
  4. Werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

Artikel 7. Het tegengaan van benadeling van de melder

  1. De op de voet van artikel 9 lid 6 aangewezen contactpersoon bespreekt onverwijld, samen met de melder, welke risico’s op benadeling aanwezig zijn, op welke wijze die risico’s kunnen worden verminderd en wat werknemer kan doen als hij van mening is dat sprake is van benadeling. De contactpersoon draagt zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan en legt deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  2. Als de melder van mening is dat sprake is van benadeling, kan hij dat onverwijld bespreken met de contactpersoon. De contactpersoon en de melder bespreken ook welke maatregelen genomen kunnen worden om benadeling tegen te gaan. De contactpersoon draagt zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan en legt deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De contactpersoon stuurt het verslag onverwijld door aan de directie respectievelijk de compliance officer. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  3. De directie respectievelijk de compliance officer draagt er zorg voor dat maatregelen die nodig zijn om benadeling tegen te gaan worden genomen.

Artikel 8. Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

  1. Werkgever zal de adviseur die in dienst is van werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder.
  2. Werkgever zal de vertrouwenspersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken.
  3. Werkgever zal de contactpersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken.
  4. Werkgever zal de onderzoekers die in dienst zijn van werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken.
  5. Werkgever zal werknemer die wordt gehoord door de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.
  6. Werkgever zal werknemer niet benadelen in verband met het door hem aan de onderzoekers verstrekken van documenten die naar zijn redelijk oordeel van belang zijn voor het onderzoek.
  7. Op benadeling van de in lid 1 t/m 6 bedoelde personen is artikel 5 lid 2 t/m 6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

  1. Als werknemer de melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid mondeling bij een vestigingsmanager, partner of de directie doet of een schriftelijke melding van een mondelinge toelichting voorziet, draagt de vestigingsmanager, partner of de directie, in overleg met de melder, zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan, en legt deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  2. Als werknemer de melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid mondeling via de vertrouwenspersoon doet of een schriftelijke melding van een mondelinge toelichting voorziet, draagt deze vertrouwenspersoon, in overleg met de melder, zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan, en legt deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  3. De persoon bij wie de melding is gedaan stuurt de melding onverwijld door aan de directie respectievelijk de compliance officer.
  4. Als de melder of de vestigingsmanager/partner bij wie de melding is gedaan een redelijk vermoeden heeft dat de directie bij de vermoede misstand, inbreuk of onregelmatigheid betrokken is, stuurt de vestigingsmanager/partner de melding onverwijld door aan de compliance officer. In dat geval dient in deze regeling voor ‘de directie’ verder ‘de compliance officer’ te worden gelezen.
  5. De directie stuurt de melder onverwijld, maar uiterlijk binnen zeven dagen, een bevestiging dat de melding is ontvangen. De ontvangstbevestiging bevat in ieder geval een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een afschrift van de melding. De directie stuurt de melder uiterlijk binnen drie maanden na de ontvangstbevestiging informatie over de vervolgstappen.
  6. Na ontvangst van de melding wijst de directie, in overleg met de melder, onverwijld een contactpersoon aan met het oog op het tegengaan van benadeling.

Artikel 10. Behandeling van de interne melding door werkgever

  1. De directie stelt een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid, tenzij:
    1. het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden, of
    2. op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid.
  2. Als de directie besluit geen onderzoek in te stellen, informeert zij de melder daar binnen twee weken na de interne melding schriftelijk over. Daarbij wordt tevens aangegeven op grond waarvan de directie van oordeel is dat het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden, of dat op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid.
  3. De directie beoordeelt of een externe instantie als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de interne melding van een vermoeden van een misstand op de hoogte moet worden gebracht. Als de directie een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt zij de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  4. De directie draagt het onderzoek op aan onderzoekers die onafhankelijk en onpartijdig zijn en laat het onderzoek in ieder geval niet uitvoeren door personen die mogelijk betrokken zijn of zijn geweest bij de vermoede misstand, inbreuk of onregelmatigheid.
  5. De directie informeert de melder onverwijld schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd. Zij stuurt de melder daarbij een afschrift van de onderzoeksopdracht, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  6. De directie informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding en over het op de hoogte brengen van een externe instantie zoals bedoeld in lid 3, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 11. De uitvoering van het onderzoek

  1. De onderzoekers stellen de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De onderzoekers dragen zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan en leggen deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  2. De onderzoekers kunnen ook anderen horen. De onderzoekers dragen zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan en leggen deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan degene die gehoord is. Degene die gehoord is ontvangt hiervan een afschrift.
  3. De onderzoekers kunnen binnen de organisatie van werkgever alle documenten inzien en opvragen die zij voor het doen van het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.
  4. Werknemers mogen de onderzoekers alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de onderzoekers daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.
  5. De onderzoekers stellen een concept onderzoeksrapport op en stellen de melder in de gelegenheid daar opmerkingen bij te maken, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  6. De onderzoekers stellen vervolgens het onderzoeksrapport vast. Zij sturen de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

Artikel 12. Standpunt van de werkgever

  1. De directie informeert de melder binnen acht weken na de melding schriftelijk over het inhoudelijk standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een missstand, inbreuk of onregelmatigheid. Daarbij wordt tevens aangegeven tot welke stappen de melding heeft geleid.
  2. Als duidelijk wordt dat het standpunt niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, informeert de directie de melder daar schriftelijk over. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien. Als de totale termijn daardoor meer dan twaalf weken bedraagt, wordt daarbij ook aangegeven waarom een langere termijn noodzakelijk is.
  3. Na afronding van het onderzoek beoordeelt de directie of een externe instantie als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de interne melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid en van het onderzoeksrapport en het standpunt van werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Als de directie een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt zij de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  4. De personen op wie de melding betrekking heeft, worden in overeenkomstige zin geïnformeerd als de melder op grond van lid 1 t/m 3, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 13. Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

  1. Werkgever stelt de melder in de gelegenheid op het onderzoeksrapport en het standpunt van werkgever te reageren.
  2. Als de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert werkgever hier inhoudelijk op en stelt hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek in. Op dit nieuwe of aanvullende onderzoek zijn artikel 10 t/m 13 van overeenkomstige toepassing.
  3. Als werkgever een externe instantie als bedoeld in artikel 14 lid 3 op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van werkgever aan die externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een afschrift.

Artikel 14. Externe melding

  1. Na het doen van een interne melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid, kan de melder een externe melding doen als:
    1. de melder het niet eens is met het standpunt als bedoeld in artikel 12 en van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;
    2. de melder geen standpunt heeft ontvangen binnen de termijn als bedoeld in artikel 12 lid 1 of lid 2.
  2. De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde als dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:
    1. acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;
    2. een redelijk vermoeden dat de directie bij de vermoede misstand betrokken is;
    3. een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;
    4. een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;
    5. een eerdere melding overeenkomstig de procedure van dezelfde misstand, die de misstand niet heeft weggenomen;
    6. een plicht tot directe externe melding.
  3. De melder kan de externe melding doen bij een externe instantie die daarvoor naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt. Onder externe instantie wordt in ieder geval verstaan:
    1. een instantie die is belast met de opsporing van strafbare feiten;
    2. een instantie die is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;
    3. een andere daartoe bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, waaronder de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders.
  4. Als naar het redelijk oordeel van de melder het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het belang van werkgever bij geheimhouding, kan de melder de externe melding ook doen bij een lid van de raad van commissarissen of een externe derde die naar zijn redelijk oordeel in staat mag worden geacht direct of indirect de vermoede misstand te kunnen opheffen of doen opheffen.

Artikel 15. Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

  1. De melder die meent dat sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid, kan de directie verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.
  2. De artikelen 10 t/m 13 zijn van overeenkomstige toepassing.
  3. Lid 1 en 2 zijn op de in artikel 7 lid 1 t/m 6 bedoelde personen van overeenkomstige toepassing.
  4. De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid.

Artikel 16. Publicatie, rapportage en evaluatie

  1. De directie draagt er zorg voor dat deze regeling wordt gepubliceerd op het intranet en openbaar wordt gemaakt op de website.
  2. De directie stelt jaarlijks een rapportage op over het beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden, inbreuken en onregelmatigheden en de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:
    1. informatie over de in het afgelopen jaar gevoerde beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden, inbreuken en onregelmatigheden en het in het komende jaar te voeren beleid op dit vlak;
    2. informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten;
    3. algemene informatie over de ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;
    4. informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid en een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten.
  3. De directie stuurt het concept voor de in het vorige lid bedoelde rapportage ter bespreking aan de ondernemingsraad, waarna dit in een overlegvergadering met de ondernemingsraad wordt besproken.
  4. De directie stelt de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn standpunt over het beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden, inbreuken en onregelmatigheden, de uitvoering van deze regeling en de rapportage kenbaar te maken. De directie draagt zorg voor verwerking van het standpunt van de ondernemingsraad in de rapportage en legt deze verwerking ter goedkeuring aan de ondernemingsraad voor.

Artikel 17. Inwerkingtreding regeling en intrekking vigerende regeling

  1. Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2023.
  2. Deze regeling wordt aangehaald als de regeling voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand, inbreuk of onregelmatigheid bij de Jong & Laan B.V. en haar dochtervennootschappen.
  3. De Interne meldregeling d.d. 7 februari 2017 wordt ingetrokken.