Praktijkvoorbeeld
De kantonrechter te Utrecht kreeg onlangs in kort geding de vraag voorgelegd of de kosten voor de rijbewijsopleiding B gezien moesten worden als een verplichte opleiding in de zin van artikel 7:611a BW. De kantonrechter beantwoordde deze vraag kort gezegd ontkennend en de werkgever mocht de kosten volgens afspraak verhalen op de werknemer die had opgezegd.
Wat speelde er precies in deze zaak?
De werknemer trad in dienst als interieurhersteller. In de arbeidsovereenkomst was opgenomen dat de werknemer daarvoor een rijbewijs B nodig had om de klanten te bezoeken. Naast de arbeidsovereenkomst heeft de werkgever een overeenkomst van lening opgesteld, waarin is opgenomen dat de werkgever alle kosten zou betalen voor het behalen van het rijbewijs B.
De voorwaarde was wel dat de werknemer voor een periode van drie jaar na het behalen van zijn rijbewijs in volledige dienst zou blijven bij de werkgever. Na afloop van die dienstjaren zou de werkgever de volledige lening kwijtschelden.
De werknemer heeft zijn rijbewijs B gehaald en de werkgever de kosten daarvoor betaald. Vervolgens heeft hij zijn arbeidsovereenkomst eerder dan de afgesproken drie jaar opgezegd, waarop de werkgever de studiekosten voor het behalen van het rijbewijs op de eindafrekening in mindering heeft gebracht.
De werknemer stelde zich op het standpunt dat sprake was van een studiekostenbeding en dat deze niet voldeed aan het nieuwe wetsartikel 7:611a BW, en dus dat de werkgever deze kosten dus niet mocht verrekenen.
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter heeft in deze kort geding-procedure geoordeeld dat de rijopleiding tot het behalen van rijbewijs B geen scholing is die volgens artikel 7:611a BW door de werkgever kosteloos aan de werknemer zou moeten worden aangeboden. De rechter verwees daarbij naar de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van dit artikel.
Hieruit volgt dat scholing die nodig is voor het verkrijgen van een certificaat of diploma waarover de werknemer bij eerste aanvang van de werkzaamheden dient te beschikken niet onder dit artikel valt, tenzij de werkgever die verplicht is aan te bieden op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijke bepaling.
Daarvan was volgens de kantonrechter in deze zaak geen sprake. De kantonrechter verwees ook nog naar de Beroepskwalificatierichtlijn (Richtlijn 2005/36/EG). Een opleiding tot een beroep genoemd in die richtlijn valt ook niet onder verplichte scholing en hoeft niet kosteloos te worden aangeboden.
Volgens de rechter mocht worden aangenomen dat in beginsel ook de kosten voor andere kwalificatiediploma’s, zoals de kosten van het halen van het rijbewijs voor een werknemer die als chauffeur wordt geworven, niet onder de vergoedingsplicht van de werkgever vallen.
Deze werknemer was niet alleen aangenomen als zelfstandig meubelhersteller, maar ook specifiek om op bezoek te gaan bij klanten. De kantonrechter overwoog dat het hiervoor niet alleen noodzakelijk was dat de werknemer het vak van meubelhersteller zou leren, maar dat hij zich ook moest kwalificeren als chauffeur door het behalen van zijn rijbewijs B.
Omdat geen sprake was van studiekosten als bedoeld in artikel 7:611a lid 1 BW, mocht de werkgever de studiekosten dus verrekenen, aldus de kantonrechter.